Terwijl SOVON Vogelonderzoek Nederland meldt dat het goed gaat met de bosvogels in Nederland – we krijgen meer bos en het bos wordt natuurlijker en ouder – wordt de noodklok geluid voor de vogels van het boerenland.
Vogels van het boerenland vertonen ondanks de vele beheersmaatregelen geen tekenen van herstel. Positieve uitzonderingen zijn grote vogels die zich met specifieke beschermingsmaatregelen laten helpen, zoals ooievaar, grauwe kiekendief en kerkuil. De stand van scholekster, kievit, grutto en veldleeuwerik daarentegen is nog maar 40-70% van het aantal in 1990; kemphaan is vrijwel uitgestorven. Bij de scholekster is de verspreiding in het binnenland sterk ingekrompen. Nieuw onderzoek laat nog eens het belang van een hoog waterpeil voor weidevogels zien. Indien de huidige tendens naar droge voorjaren (zoals in 2011) zich doorzet zal het belang van een hoog waterpeil alleen maar groter worden. Veel weide- en vooral akkervogels (deels eigen broedvogels, deels overwinteraars) vinden op de gangbare percelen in de winter te weinig voedsel.
Beheerexperimenten laten zien dat het laten staan van stoppel- of graanranden potentie hebben om het boerenland in de winter aantrekkelijker te maken.
Dit zijn geen bemoedigende berichten als het gaat om agrarisch natuurbeheer of moeten we een dergelijk bericht juist lezen als een stimulans aan de sector om hier nou ‘ns mee aan de slag te gaan?
Als waterschapper raakt mij ook het zinnetje ‘… het belang van een hoog waterpeil …’. Terugdenkend aan de moeizame discussie over peilgestuurde drainage in de attentiezones bij natte natuurparels en Natura2000 gebieden, bekruipt mij het gevoel dat we de provincie en de terreinbeheerders moeten volgen in hun standpunt: we werken mee aan een goed agrarisch peil op voorwaarde dat tegelijk het peil voor natuur geregeld is.